| 34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nē̜st (L369p Kinrooi)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
| 34464 |
troep kippen |
klocht:
kloxt (L369p Kinrooi)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
| 22394 |
troeven |
troeven:
troeve (L369p Kinrooi)
|
met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 19982 |
trom |
trom:
troͅm (L369p Kinrooi),
kleine u bovenaan achter de o
troum (L369p Kinrooi)
|
Trommel. [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|
| 34198 |
trommelzucht |
opgestijfd (volt. deelw.):
ǫpxǝstīft (L369p Kinrooi)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
| 22672 |
trompet |
clairon (fr.):
klaerao (L369p Kinrooi),
trompet:
trómpèt (L369p Kinrooi)
|
het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 33595 |
tros vruchten |
tros:
tros (L369p Kinrooi)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|
| 33959 |
trossen |
poezen:
pūzǝ (L369p Kinrooi),
(enk)
pūs (L369p Kinrooi)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
| 20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L369p Kinrooi)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 18083 |
tuberculose |
longkanker:
longkanker (L369p Kinrooi),
t.b.c.:
t.b.c. (L369p Kinrooi),
tering:
tering (L369p Kinrooi),
tē:riŋ (L369p Kinrooi)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|