21445 |
uitschelden |
schelden:
šeͅlə (L369p Kinrooi)
|
schelden [ZND m]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
brand:
brandj (L369p Kinrooi),
uitslag:
oetslaag (L369p Kinrooi)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnjex (L369p Kinrooi)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22454 |
uitsluitertjesdag |
ongelukkigste dag:
(de ongelukkigste dag) (L369p Kinrooi)
|
de dag waarop de kinderen hun ouders buiten het huis sluiten [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (L369p Kinrooi)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krøjwɛ̄rǝk (L369p Kinrooi)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutel:
pē̜rskø̜tǝl (L369p Kinrooi)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
21133 |
uitwijken |
uit de weg gaan:
ut ˲dǝ wē̜x ˲gō.n (L369p Kinrooi)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
21387 |
unster |
ponder:
punjer
pynər (L369p Kinrooi)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
vaalbont (bijvgl. nmw.):
vālbǫnt (L369p Kinrooi)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|