18057 |
bloeden |
bloeden:
blujə (L369p Kinrooi),
bluə (L369p Kinrooi)
|
bloeden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
34150 |
bloedgang |
slijm:
slīǝm (L369p Kinrooi)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
17684 |
bloedwei |
etter:
eͅtər (L369p Kinrooi),
materie:
mātērī (L369p Kinrooi)
|
bloed: waterachtig vocht van het bloed [N 10b (1961)]
III-1-1
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blōtwō.st (L369p Kinrooi),
Syst. Frings (?)
blou̯twoͅrst (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
bloodwoost (L369p Kinrooi)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
blootsoeger (L369p Kinrooi)
|
bloedzuiger [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
(-) bluujt (L369p Kinrooi),
blȳi̯ǝ (L369p Kinrooi),
blø̜̄i̯ǝ (L369p Kinrooi)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
blōm (L369p Kinrooi),
blōwǝm (L369p Kinrooi),
Syst. Frings (?)
blōu̯əm (L369p Kinrooi),
Syst. Veldeke
bloom (L369p Kinrooi),
meel:
Syst. Veldeke
mèel (L369p Kinrooi)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, II-3, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L369p Kinrooi)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtjə (L369p Kinrooi)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (L369p Kinrooi),
deuk:
deuk (L369p Kinrooi),
dompel:
dompel (L369p Kinrooi),
dumpel (L369p Kinrooi)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|