24392 |
vlinder |
snuffel:
snøfəl (L369p Kinrooi)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
33668 |
vloeiweide |
wetering:
wetering (L369p Kinrooi)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (L369p Kinrooi),
tichel:
tyxəl (L369p Kinrooi)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
hel lopen:
(h)el laupə (L369p Kinrooi),
(h)eͅl laupə (L369p Kinrooi),
koersen:
kursə (L369p Kinrooi),
rennen:
i.e. hard lopen.
rennen (L369p Kinrooi)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
ju-hop:
jē hǫp (L369p Kinrooi)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
vemen:
vɛ̄mǝ (L369p Kinrooi)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
kruǝtǝ (L369p Kinrooi),
voerkroten:
vōrkrou̯ǝtǝ (L369p Kinrooi)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeden:
vōi̯ǝ (L369p Kinrooi)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
26107 |
voeghouten |
voeghouten:
voeghouten (L369p Kinrooi)
|
De twee evenwijdige, zware balken in de kap van de molen die de verbinding vormen tussen voor- en achterkeuveleinde. Zie ook afb. 26. In de molens in l 211, 216, 245, 246a, 289, 292a, 319 en 369 waren het voeghout, in l 374 de voegbalk, in l 355 de kapbalk, en in l 163 de voegburrie het bevestigingspunt van het vanghoofd. [N O, 50m; A 42A, 83; N O, 12k; monogr.]
II-3
|
34280 |
voer |
voer:
fōr (L369p Kinrooi)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|