e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorwand bred: brēt (Kinrooi), hoofdbred: hø̜yt˱brīǝ.t (Kinrooi), kopbred: kop˱brēt (Kinrooi), voorbred: vōǝrbręt (Kinrooi) De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58] I-13
voorweeg achterkant: axtǝrkanjtj (Kinrooi) De zijde van de molenkast waar zich trap en ingang bevinden. Zie ook afb. 22. [N O, 45a; A 42A, 97; Sche 16] II-3
vork fourchette: vəršet (Kinrooi) vork (bij het eten) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
vorkenblok fourchette-bak: fəršet˂bak (Kinrooi), fourchettenblok: fersjètteblok (Kinrooi) blok waarin vorken worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
vorst, het vriezen gevreur: gevreur (Kinrooi), gəvrø͂ͅr (Kinrooi), gevreur.  gəvreͅər (Kinrooi) vorst (vriezend weer) [ZND B2 (1940sq)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] III-4-4
vos vos: vos (Kinrooi) vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)] III-4-2
vos, vospaard voes: vus (Kinrooi) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vreemde (man) vreemde, een ~: vreemdje (Kinrooi) Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)] III-3-1
vregelstok vregelknuppel: vręi̯gǝlkløpǝl (Kinrooi) De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.] I-3
vriend vriend: vrint (Kinrooi) vriend [RND] III-3-1