20681 |
boerenkool |
boerenmoes:
Syst. Veldeke
boremoos (L369p Kinrooi),
krolkool:
Syst. Frings (?)
kroͅlkø̄əl (L369p Kinrooi),
slechte kool:
Syst. Frings (?)
slɛxtə kø̄əl (L369p Kinrooi)
|
Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenmoes:
Syst. Veldeke
boremoos (L369p Kinrooi),
boerenmoesje:
Syst. Veldeke
boremeuske (L369p Kinrooi),
stomp:
Syst. Frings (?)
stou̯mp (L369p Kinrooi)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
boerenvlaai:
Syst. Veldeke
borevlaaj (L369p Kinrooi)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwɛləf (L369p Kinrooi),
zwɛləvə (L369p Kinrooi)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoeër (L369p Kinrooi),
déguuər (L369p Kinrooi),
tikoeër (L369p Kinrooi)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bǫk (L369p Kinrooi),
schei:
šęi̯ (L369p Kinrooi)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bøkəm (L369p Kinrooi)
|
bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
34656 |
bokkussen |
bokzit:
bǫk˲zet (L369p Kinrooi)
|
Verplaatsbaar kussen voor de koetsier op de bok van dienst- en sportrijtuigen. Het kussen, dat wat hoger is dan de rest van de bok, gaat van voor naar achter schuin omhoog. Wanneer de koetsier kracht moet bijzetten, zet hij zich af op het voorschild, waartegen zijn voeten staan, en drukt zich in de uitschulping van het kussen. De bokkussens voor dames zijn over het algemeen zachter dan die voor heren. [N 101, 18b]
I-13
|
17605 |
bolle wangen |
bolle wangen:
bolə waŋə (L369p Kinrooi)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26294 |
bonkelaar van het staakijzer |
bonkelaar:
bonkelaar (L369p Kinrooi)
|
Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55]
II-3
|