34650 |
dokterskar |
dokterswagen:
dokterswagen (L369p Kinrooi)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
dônderbiëstjes (L369p Kinrooi)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dôndere (L369p Kinrooi),
’t dônderdj (L369p Kinrooi),
donderen.
doundərə (L369p Kinrooi)
|
donder [N 22 (1963)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkop:
donderkop (L369p Kinrooi),
donderkoppen:
dônderköp (L369p Kinrooi),
donderkoppen.
doundərköp (L369p Kinrooi)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
de donder (L369p Kinrooi),
doͅndər (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
grauw worden:
grauw worden (L369p Kinrooi)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale koe:
vāl [koe] (L369p Kinrooi)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôêt (L369p Kinrooi)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doodskist (L369p Kinrooi)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doodskist (L369p Kinrooi)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)]
III-3-3
|