e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

Gevonden: 2913

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aas in het kaartspel aas: aosklīə aos (Kinrooi), òsklavərən òs (Kinrooi) Aas: klaveren aas (kaartspel). [ZND B2 (1940sq)] III-3-2
achterdocht achterdocht: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  achterdecht (Kinrooi), achtergedacht: ich haaj gein achtergedech (Kinrooi) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achterhaam achterhaam: axtǝrām (Kinrooi) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterklauw bijklauw: bīklau̯w (Kinrooi) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie hees: hīǝrs (Kinrooi), springgewricht: spręŋgǝvręxt (Kinrooi) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achternaafband naafband: nāf˱bant (Kinrooi) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterschijf stootring: stūǝtre̜ŋ (Kinrooi) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste keerstrook bovenste voorling: bøę̄vǝstǝ [voorling] (Kinrooi) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit achteruit: ‧axtərū.t (Kinrooi), hup-terug: hø̜p tryk (Kinrooi) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10, III-2-1
achteruitgaan achteruittrekken: achteroettrekke (Kinrooi) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2