25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L369p Kinrooi)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schoteldoek:
sjoteldook (L369p Kinrooi),
schotelsplag:
sjotelsplak (L369p Kinrooi)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) støu̯ drȳǝx (L369p Kinrooi),
drø̜̄xstǭn (L369p Kinrooi)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25129 |
droogte |
droogte:
ps. bij benadering omgespeld volgens IPA.
drøͅugdje (L369p Kinrooi)
|
droogte [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
20554 |
drop |
kriskoek:
kriskuk (L369p Kinrooi)
|
drop (kalissie) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
mottig (weer):
môttig (L369p Kinrooi),
vuil (weer):
vuil weer.
vūl wēͅr (L369p Kinrooi)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droeventros (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
rondsjeezen:
rountṣīəzə (L369p Kinrooi),
i.e. bedrijvig rondlopen.
rondsjezen (L369p Kinrooi)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dobǝl [gezwad] (L369p Kinrooi)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
dubbeltje (L369p Kinrooi)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|