20175 |
een kind op de arm dragen |
op de nek pakken:
oppe nak pakke (L369p Kinrooi)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17887 |
een kuil graven |
dabben:
daba (L369p Kinrooi),
dabbe (L369p Kinrooi),
graven:
grā.ve (L369p Kinrooi)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) snuit trekken:
ein snūt traekə (L369p Kinrooi),
lelijk kijken:
līələk kīkə (L369p Kinrooi),
muilen maken:
mūlə mākə (L369p Kinrooi)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
22474 |
een list gebruiken |
luizen:
loeze (L369p Kinrooi)
|
een list gebruiken bij het kaarten [finten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭ.ǝn (L369p Kinrooi),
vierkantig beslaan:
vērkɛntjex˱bǝslǭ.ǝn (L369p Kinrooi)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
21656 |
een prijs vragen |
vragen (voor):
waat vreugste? (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
wāt vrōxstə ərvø͂ͅr (L369p Kinrooi),
wāt vrōͅxdʔər ərvø͂ͅr (L369p Kinrooi)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L369p Kinrooi)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ik heb het goed zitten (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulingen:
vø̄.leŋǝ (L369p Kinrooi)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afsteken:
afsteken (L369p Kinrooi)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|