33864 |
bronstig, van merries |
rossig:
rø̜sex (Q098a Klein Haasdal / Groot Haasdal)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dɛkǝ (Q098a Klein Haasdal / Groot Haasdal)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33825 |
harmonisch van bouw |
gestopt:
gǝstop (Q098a Klein Haasdal / Groot Haasdal),
kort:
kǫrt (Q098a Klein Haasdal / Groot Haasdal)
|
Gezegd van een goed gebouwd paard, met korte, gesloten en gevulde flanken. [N 8, 64a]
I-9
|
17632 |
tepel |
demen:
dēmǝ (Q098a Klein Haasdal / Groot Haasdal)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-9
|