e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkkuil in de wei poel: pōl (Klimmen), zuipbak: zūpbak (Klimmen) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
drinktafel tafel: de taofel (Klimmen) de tafel waarop de drinkbak geplaatst wordt? [N 93 (1983)] III-3-2
droesem dras: dràs (Klimmen) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
droge koe manse koe: maws kǫw (Klimmen) Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73] I-11
droge plekken in moeras knoebel: knubǝl (Klimmen), poekel: pukǝl (Klimmen) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
droge verfstoffen berlijner blauw: bǝrlīnǝr blǫw (Klimmen), berlijns blauw: bǝrlīns˱ blǫw (Klimmen), blijwit: blęjwet (Klimmen), blīwet (Klimmen), bolus: boløs (Klimmen), bremer groen: briǝmǝr grø̄n (Klimmen), bruine oker: brūnǝ ōkǝr (Klimmen), cadmiumgeel: katmijømgē̜l (Klimmen), chromaatblauw: kromātblǫw (Klimmen), chromaatgeel: kromāt˲gē̜l (Klimmen), chromaatgroen: kromāt˲grø̄n (Klimmen), chromaatrood: kromātrūǝt (Klimmen), chroomgroen: krōmgrø̄n (Klimmen), congorood: kǫŋgorūǝt (Klimmen), dekwit: dɛqwet (Klimmen), dodekop: dūǝdǝkǫp (Klimmen), engels rood: eŋǝlš rūǝt (Klimmen), florentijner lak: florɛntīnǝr lak (Klimmen), fries groen: frīs ˲grø̄n (Klimmen), gebrande sienna: gǝbrandǝ sijɛna (Klimmen), gebrende amber: gǝbrɛndǝ ambǝr (Klimmen), gǝbrɛndǝ ombǝr (Klimmen), gebrende terra di sienna: gǝbrɛndǝ tē̜r dǝ sjɛn (Klimmen), gele oker: gē̜lǝ ōkǝr (Klimmen), glitter: gletǝr (Klimmen), gommi: gǫmi (Klimmen), goudglid: gǫwt˲glet (Klimmen), grafiet: grǝfit (Klimmen), groene aarde: grø̄n ē̜rt (Klimmen), groenspaan: grø̄nšpān (Klimmen), ijzerblauw: īzǝrblǫw (Klimmen), ijzermenie: īzǝrmēnex (Klimmen), īzǝrmēni (Klimmen), indigo: endigo (Klimmen), indisch geel: endes ˲gē̜l (Klimmen), endis ˲gē̜l (Klimmen), indisch rood: endes, endis rūǝt (Klimmen), kakgeel: kak˲gē̜l (Klimmen), kalkgeel: kalǝk˲gē̜l (Klimmen), kalkgroen: kalǝk˲grø̄n (Klimmen), kanariegeel: kǝnārigē̜l (Klimmen), karmijn: kǝrmīn (Klimmen), karmijnlak: kǝrmīnlak (Klimmen), karmijnrood: kǝrmīnrūǝt (Klimmen), kasselse aarde: kasǝlsǝ ē̜rt (Klimmen), keulse amber: kø̜lšǝ ambǝr (Klimmen), kobaltblauw: kǝbalt˱blǫw (Klimmen), kobaltgroen: kǝbalt˲grø̄n (Klimmen), koningsblauw: kȳǝneŋs˱blǫw (Klimmen), kopergroen: kuǝpǝrgrø̄n (Klimmen), kraplak: kraplak (Klimmen), lampenzwart: lampǝšwat (Klimmen), lampǝžwart (Klimmen), lampenzwartsel: lampǝžwɛrtsǝl (Klimmen), loodmenie: lūǝtmēnex (Klimmen), lūǝtmēni (Klimmen), loodwit: lūǝtwet (Klimmen), napels geel: nāpǝlš ˲gē̜l (Klimmen), oker: ōkǝr (Klimmen), ongebrande sienna: ǫngǝbrandǝ sijɛna (Klimmen), ongebrende amber: ǫngǝbrɛndǝ ambǝr (Klimmen), ǫngǝbrɛndǝ ombǝr (Klimmen), ongebrende terra di sienna: ǫngǝbrɛndǝ tē̜r dǝ sjɛn (Klimmen), parijs blauw: pǝrīs˱ blǫw (Klimmen), permanentgroen: pɛrmanɛnt˲grø̄n (Klimmen), permanentrood: pɛrmǝnɛntrūǝt (Klimmen), permanentwit: pɛrmǝnɛntwet (Klimmen), perzenrood: pɛrzǝrūǝt (Klimmen), poederverf: pujǝrvęrǝf (Klimmen), pruisblauw: prȳš˱blǫw (Klimmen), schijtgeel: šīt˲gē̜l (Klimmen), signaalrood: senjālrūǝt (Klimmen), staalblauw: štǭlblǫw (Klimmen), standgroen: štant˲grø̄n (Klimmen), turks rood: tørǝks rūǝt (Klimmen), ultramarijnblauw: øltramarīnblǫw (Klimmen), verfpoeder: vɛrǝfpujǝr (Klimmen), vermiljoen: vɛrmeljun (Klimmen), vlamzwart: vlamžwart (Klimmen), wenerlak: wēnǝrlak (Klimmen), zilverglid: zelvǝrglet (Klimmen), zinkgeel: zeŋk˲gē̜l (Klimmen), zinkgroen: zeŋk˲grø̄n (Klimmen), zinkwit: zeŋkwet (Klimmen), zwartsel: šwɛrtsǝl (Klimmen), žwɛrtsǝl (Klimmen), zweeds zwart: šwēts šwat (Klimmen  [(blauwig)]  ) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen, droog worden (van gemaaid gras) op de bleek liggen: ǫp dǝ blēi̯k lē̜gǝ (Klimmen) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard drupjesheilige: dröpkeshèllige (Klimmen), zatlap: zaatlap (Klimmen, ... ), zuiplap: zoeplap (Klimmen), zōēplap (Klimmen) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken stijf: sjtiéf (Klimmen), zat: zaat (Klimmen), zat wie duizend man: zaat wie dōēzend man (Klimmen), zat wie een maleier: zaat wie enne Maleijer (Klimmen), zat wie een varken: zaat wie en vérreke (Klimmen) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn aan de voeten hebben: aan de veut höbbe (Klimmen), aangeschoten zijn: aangesjaote zîên (Klimmen), alles dubbel zien: alles dobbel zêên (Klimmen), bezopen zijn: bezaope zîên (Klimmen), de weg niet kunnen houden: der waeg neet kinne hawte (Klimmen), een pegel in hebben: en peel in höbbe (Klimmen), een stijve tong hebben: en sjtīēf tong höbbe (Klimmen), een streep in hebben: en sjtrīēp in höbbe (Klimmen), een stuk in de hakken hebben: en sjtök in de hakke höbbe (Klimmen), een stuk in de kloten hebben: en sjtök in de klôôte höbbe (Klimmen), een stuk in de kont hebben: en sjtök in de kont höbbe (Klimmen), een stuk in de kraag hebben: en sjtök in der kraag höbbe (Klimmen), een stuk in de viool hebben: en sjtök in de fiejôôl höbbe (Klimmen), een stuk in de vot hebben: en sjtök in de vot höbbe (Klimmen), een stuk in hebben: en sjtök in höbbe (Klimmen), een te veel hebben: ein te vööl höbbe (Klimmen), geladen zijn: gelaa zîên (Klimmen), hagelenvol zijn: haagelevol zîên (Klimmen), hem om hebben: em om höbbe (Klimmen), hem stijf hebben: em sjtīēf höbbe (Klimmen), kachel zijn: kachel zîên (Klimmen), kanonnenzat zijn: knonnezaat zîên (Klimmen), lazerus zijn: lazeres zîên (Klimmen), sterrenzat zijn: sjtéérezaat zîên (Klimmen), stijf lopen: sjtīēf loupe (Klimmen), veel kal hebben: vööl kal höbbe (Klimmen), vol zijn: vol zîên (Klimmen), winter aan de voeten hebben: winter aan de veut höbbe (Klimmen), zat zijn: zaat zîên (Klimmen), ze kleven hebben: ze klaeve höbbe (Klimmen), ze zitten hebben: ze zitte höbbe (Klimmen), zwaar geladen zijn: zjwaor gelaa zîên (Klimmen) dronken [N 10 (1961)] III-2-3