e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaas kaas: keies (Klimmen), kîês (Klimmen) kaas [RND], [SGV (1914)] III-2-3
kaasjeskruid kattenkazenkruid: Veldeke kaasjeskruid  kattekieëzekroed (Klimmen) kaasjeskruid [N 92 (1982)] III-4-3
kaasmijt made: vrij naar het WLD  maaj (Klimmen) mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)] III-4-2
kaatsbal kaatsel: kaatsjel (Klimmen), prik: prik (Klimmen) Kaatsbal. III-3-2
kaatsen prikken: prikke (Klimmen), prîkə (Klimmen) kaatsen [RND] || Spelen met een kaatsbal. III-3-2
kabelbreuk kabelbreuk: kābǝlbryǝk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), zeel gebroken: zęjl gǝbrōǝkǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Winterslag, Waterschei]) [N 95, 90; monogr.] II-5
kabouter alvermannetje: havermenneke (Klimmen) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof kachel: kaxəl (Klimmen) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kachels zwarten potloden: pǫtluǝdǝ (Klimmen), pǫtluǝtǝ (Klimmen), pǫtlōjǝ (Klimmen) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelzwartsel potlood: po̜tlūet (Klimmen), pǫtlōt (Klimmen) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11