e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaverzuring hazeklee: Veldeke klaverzuring  hazeklieë (Klimmen, ... ) klaverzuring [N 92 (1982)] III-4-3
kledij, kleren kledage: klei-jaasj (Klimmen), kleijaasj (Klimmen, ... ), kleren: kleier (Klimmen), kleijer (Klimmen), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: klei-jer (Klimmen), kleier (Klimmen), de versleten of afgedragen kleren  aw prőlle (Klimmen), de versleten of afgedragen kleren WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  ploete (Klimmen) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || Kleding (algemeen). Wat is in uw dialect het algemene woord voor kleding heel in het algemeen? [DC 62 (1987)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleedlokaal badlokaal: badlokaal (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]), waskouw: wɛškǫw (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.] II-5
kleerhaak haak: hoak (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Emma, Maurits]), klederhaak: (mv)  klęjǝrhø̜̄k (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]) De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.] II-5
kleerhanger klederhaak: kleierhaok (Klimmen), klederhout: klei-jjerhout (Klimmen) Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] III-2-1
kleerkast klederkast: klei-jjerkas (Klimmen) kleerkast [DC 39 (1965)] III-2-1
kleerkist, kleerkoffer dekenkist: (het woord \'dikke\' komt van deken).  dikke kist (Klimmen), kist: kis (Klimmen), kist (Klimmen) Hoe noemt u een houten koffer (om kleren in te bewaren)? [N 104 (2000)] III-2-1
kleerluis klederluis: vrij naar het WLD  klei-jerlōēs (Klimmen) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2
kleermaker snijder: šnīdǝr (Klimmen) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
klef knets: ongaar  knètsj (Klimmen) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3