e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klepbroek broek met een klep: brook mit enne klép (Klimmen), klepbroek: klepbrook (Klimmen) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klepel: dr klèpel (Klimmen), klaepel (Klimmen), klèpel (Klimmen), klêpel (Klimmen) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)] III-3-3
klepklok angelusklokje: angelusklöksjke (Klimmen), benjamin: benjemin (Klimmen) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen trumpen: trumpe (Klimmen, ... ), tumpen: tumpe (Klimmen) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppers kleppers: klepper (Klimmen) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
klerenbundel pungel: pøŋǝl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Domaniale]), (mv)  pøŋǝlǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58] II-5
kletsen [snateren] schateren: [verschrijving voor sjnatere ?]  sjatere (Klimmen) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Klimmen) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zjwetse (Klimmen) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletsoor klatsool: klatšōǝl (Klimmen), klatsoor: kladžūǝr (Klimmen) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10