e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koorts brand: brand (Klimmen), koorts: ko.ərdz (Klimmen), koarts (Klimmen) koorts [RND], [SGV (1914)] III-1-2
koorzanger kerkenzanger: `ne kirkezenger (Klimmen), koorzanger: koeërzenger (Klimmen), zanger van de kerkenzang: zenger van der kirrekezank (Klimmen) Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koot koot: kōǝt (Klimmen) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop kop: kǫp (Klimmen), koplaag: kǫplǫax (Klimmen), kopzijde: kǫp˲zij (Klimmen) De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.] II-8
kop van de kruiwagen kraan: krān (Klimmen) [N 98, 46; monogr.] II-8
kop van de pijler pijlerkop: [pijler]kǫp (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Het einde van de pijler, in het algemeen tevens het hoogste punt van de pijler. De woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma Pijler. [N 95, 280] II-5
kop van de schoof kop: kǫp (Klimmen) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kop, maat van 5 liter kop: 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  kop (Klimmen) de maat die een inhoud aangeeft van 5 liter [kop, kwartier] [N 91 (1982)] III-4-4
kopband kopband: kǫp˱bant (Klimmen  [(meervoud: kǫp˱bɛŋ)]  ) De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42] II-12
kopdorser kopdorser: kǫpdɛ̄šǝr (Klimmen), wals: wals (Klimmen) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4