30796 |
leerlooier |
looier:
lȳǝr (Q111p Klimmen)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
23613 |
leerrede |
preek:
praek (Q111p Klimmen)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31157 |
leerschalmmes |
schalmmes:
šalǝmmɛts (Q111p Klimmen)
|
Mes waarmee men het leer schalmt. Het bestaat uit een houten handgreep met een verstelbaar mes dat het leer op de gewenste dikte schaaft. Zie afb. 72. [N 36, 35]
II-10
|
31158 |
leertang |
rektang:
rɛktaŋ (Q111p Klimmen)
|
Tang met getande uiteinden waarin men een stuk leer kan vasthouden tijdens verschillende bewerkingen. [N 36, 37]
II-10
|
22017 |
leervlucht |
voortoer:
d’r vuertoer (Q111p Klimmen)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27705 |
leesband |
leesband:
lēsbant (Q111p Klimmen [Emma]),
lę̄sbant (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Transportband waarop de schachtkool van de schacht naar de wasserij wordt vervoerd. Langs deze band staan de leesjongens die de stenen en andere ongerechtigheden uit de kolen rapen. [N 95, 832; monogr.; N 95, 14]
II-5
|
27706 |
leesjongen |
leesjong:
lę̄sjoŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
30861 |
leest |
leest:
lęjs (Q111p Klimmen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
leief (Q111p Klimmen)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbekje:
Veldeke
lieëvebeksjke (Q111p Klimmen)
|
Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)]
III-4-3
|