17971 |
lichaamskracht |
macht:
de mach (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
li.jwater (Q111p Klimmen),
t leiwaater (Q111p Klimmen),
water:
waater (Q111p Klimmen)
|
leewater [SGV (1914)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25161 |
licht vriezen |
kriekelen:
kriëkele (Q111p Klimmen),
rouwvrost:
roevros (Q111p Klimmen)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34032 |
lichtbonte koe |
lichtbonte:
lexbǫntǝ (Q111p Klimmen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
26693 |
lichtboom van de handmolen |
wip:
wep (Q111p Klimmen)
|
Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavelgrond:
zavelgrond (Q111p Klimmen)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
damp:
damp (Q111p Klimmen),
nevel:
nieëvel (Q111p Klimmen)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
seizoensjas:
seizoensjas (Q111p Klimmen),
sezōēnsjaes (Q111p Klimmen)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kort aangebonden:
kort aagebŏŏnge (Q111p Klimmen),
kort van verzen:
kort va vèsje (Q111p Klimmen)
|
lichtgeraakt [SGV (1914)]
III-1-4
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
armen en benen:
de èrrem - de bein (Q111p Klimmen),
erm en bein (Q111p Klimmen),
èrm en bein (Q111p Klimmen)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|