24528 |
lisdodde |
lis:
Veldeke
lèsj (Q111p Klimmen)
|
Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (Q111p Klimmen)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
fint:
⁄n fint (Q111p Klimmen),
list:
⁄n lis (Q111p Klimmen)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
littenie (Q111p Klimmen),
litanie (<lat.) van de moeder gods:
de lèttenie van de Mòdder Gaods (Q111p Klimmen),
litanie (<lat.) van onze-lieve-vrouw:
de litteniej van O.L.Vrouw (Q111p Klimmen)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
lijmteken:
liemteike (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
23438 |
liturgisch vaatwerk |
heilige vaten:
heilige vate (Q111p Klimmen),
hellige vate (Q111p Klimmen)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23445 |
liturgische gewaden |
miskleren:
mèskleijer (Q111p Klimmen),
paramenten (<oudfr.):
paramente (Q111p Klimmen)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27138 |
locomotief |
locomotief:
lǫkǝmǝtif (Q111p Klimmen)
|
Door stoom of met behulp van een dieselmotor aangedreven locomotiefje dat in later jaren werd gebruikt om de kipkarren te verplaatsen. Zie afb. 17. [N 98, 58]
II-8
|
28310 |
locomotiefloods |
machineloods:
mǝšīnǝlōts (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.]
II-5
|
28311 |
locomotiefmachinist |
machinist:
mašines (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|