e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loops loops: luipsj (Klimmen), løͅi̯pš (Klimmen, ... ) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
loot uit slapend oog scheut: #NAME?  enne sjûût ōēt enne douve knŏĕp (Klimmen) Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)] III-4-3
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loat (Klimmen), scheut: Veldeke  ’ne sjuet (Klimmen), ± WLD  sjūūt (Klimmen), spruit: #NAME?  sjprōēt (Klimmen) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)] III-4-3
lopen lopen: laupe (Klimmen), loupe (Klimmen) lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
lopen, gezegd van eenden waggelen: waqǝlǝ (Klimmen) [N 70, 2; monogr.] I-12
lopend snot nat snot: naat sjnot (Klimmen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen met afscheiding van etter en snot uit bek, neus en ogen (lopend snot)? [N 93 (1983)] III-3-2
loper loper: lø̜jpǝr (Klimmen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
loper (boodschapper) duivenkruiper: d’r doeve-kriper (Klimmen) Vroeger (19e eeuw) werd iedere aankomst door een boodschapper gemeld. Hoe heette die? [N 93 (1983)] III-3-2
lork lariks: #NAME?  larks (Klimmen), Veldeke  de lariks (Klimmen) De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)] III-4-3
losgetuigd leiden aan de bakriem leiden: ān dǝr bakrēm lęi̯ǝ (Klimmen) Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c] I-10