28128 |
loszittende gesteentebank |
steenbank:
štęjnbaŋk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia]),
zerk:
zɛrk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529]
II-5
|
21738 |
loteling |
loteling:
laoteling (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
laote (Q111p Klimmen),
NB verlaote: verloten.
laote (Q111p Klimmen)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)] || Loten.
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
bemmelen:
bemmele (Q111p Klimmen),
los zitten:
los zitte (Q111p Klimmen)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21583 |
loven en bieden |
bieden:
bijje (Q111p Klimmen)
|
loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
lochballon (Q111p Klimmen),
lóchballón (Q111p Klimmen)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30083 |
luchtbel |
lochtbel:
lox˱bɛl (Q111p Klimmen)
|
De luchtbel in de vloeistof van de waterpas. [N 30, 12b; monogr.]
II-9
|
24998 |
luchtbel in water |
blaas:
blaos (Q111p Klimmen),
blaasje:
bläöskes (Q111p Klimmen),
luchtbel:
lochbel (Q111p Klimmen)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28169 |
luchtcirculatie |
loftcirculatie:
lufserkylāšǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De circulatie van de lucht door de ondergrondse werken. [N 95, 210]
II-5
|
27211 |
luchtdeur |
loftdeur:
lofdȳǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina]),
lufdȳǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
wetterdeur:
wętǝrdȳǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Houten of ijzeren deur waarmee de luchtstroom ondergronds geregeld kan worden. [N 95, 214; monogr.; Vwo 485; Vwo 862]
II-5
|