33946 |
luchthaam |
luchthaam:
luchthaam (Q111p Klimmen
[(licht haam voor een sjees)]
)
|
Haam waarvan de kussens niet met stro gevuld zijn, maar voorzien zijn van een met lucht gevulde band. Hiervoor konden de binnenbanden van een fiets of auto gebruikt worden. Nadat er in de oorlog geen rubber meer verkrijgbaar was, geraakte het luchthaam in onbruik. Het is overigens niet erg gebruikelijk geworden. Buiten de hier opgesomde plaatsen is het ook bekend in de plaatsen K 353 en L 271. [N 36, 18]
I-10
|
28047 |
luchthamer |
afbouwhamer:
afbouwhamer (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De door samengeperste lucht aangedreven hamer waarmee de houwer in de pijler de steenkool delft. [N 95, 808; monogr.; N 95, 760 add.; Vwo 30; Vwo 487; Vwo 598; Vwo 603; div.]
II-5
|
27213 |
luchtkoker |
lutte:
lut (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Metalen of kunststof buis van ongeveer 50 cm doorsnede waarmee verse lucht naar ondergrondse werkpunten wordt gebracht die buiten de normale luchtstroom liggen. [N 95, 219; monogr.; Vwo 211; Vwo 489]
II-5
|
28195 |
luchtkokerophanging |
luttenbeugel:
lutǝbyǝgǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
De haak of ketting waarmee de luchtkokers aan bijvoorbeeld een ondersteuning bevestigd kunnen worden. [N 95, 227]
II-5
|
28190 |
luchtkokertoer |
luttentoer:
lutǝtūr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau MV])
|
Serie aaneengesloten luchtkokers. [N 95, 221; monogr.]
II-5
|
28193 |
luchtkokerverbinding |
smeerband:
šmiǝrbant (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Metalen band, vetband of in voorkomende gevallen een gummi ring waarmee luchtkokers luchtdicht met elkaar kunnen worden verbonden. [N 95, 226; monogr.]
II-5
|
28194 |
luchtlek |
loftlek:
luflɛk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia])
|
Luchtlekkage, met name in luchtkokers. [N 95, 224]
II-5
|
28045 |
luchtlekkage |
loftlek:
luflɛk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Algemene benaming voor een luchtlek. [N 95, 825]
II-5
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lochpiepe (Q111p Klimmen),
strot:
sjtraot (Q111p Klimmen)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31236 |
luchtregelaar |
regelklep:
ręjgǝlklɛp (Q111p Klimmen),
schuif:
šȳf (Q111p Klimmen)
|
De klep, schuif of kraan waarmee men de luchttoevoer uit de luchtleiding naar het vuur toe regelt. In L 290 en L 291 was een luchtregelaar bij een blaasbalg niet gebruikelijk, bij een ventilator daarentegen wel. Zie voor het woordtype foch ook RhWb (II), kol. 696, s.v. Foche: "Schieber im Ofenrohr, der den Luftzug hemmt oder fordert, Regulierklappe. [N 33, 18; N 33, 17]
II-11
|