e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchthaam luchthaam: luchthaam (Klimmen  [(licht haam voor een sjees)]  ) Haam waarvan de kussens niet met stro gevuld zijn, maar voorzien zijn van een met lucht gevulde band. Hiervoor konden de binnenbanden van een fiets of auto gebruikt worden. Nadat er in de oorlog geen rubber meer verkrijgbaar was, geraakte het luchthaam in onbruik. Het is overigens niet erg gebruikelijk geworden. Buiten de hier opgesomde plaatsen is het ook bekend in de plaatsen K 353 en L 271. [N 36, 18] I-10
luchthamer afbouwhamer: afbouwhamer (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) De door samengeperste lucht aangedreven hamer waarmee de houwer in de pijler de steenkool delft. [N 95, 808; monogr.; N 95, 760 add.; Vwo 30; Vwo 487; Vwo 598; Vwo 603; div.] II-5
luchtkoker lutte: lut (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Metalen of kunststof buis van ongeveer 50 cm doorsnede waarmee verse lucht naar ondergrondse werkpunten wordt gebracht die buiten de normale luchtstroom liggen. [N 95, 219; monogr.; Vwo 211; Vwo 489] II-5
luchtkokerophanging luttenbeugel: lutǝbyǝgǝl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]) De haak of ketting waarmee de luchtkokers aan bijvoorbeeld een ondersteuning bevestigd kunnen worden. [N 95, 227] II-5
luchtkokertoer luttentoer: lutǝtūr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau MV]) Serie aaneengesloten luchtkokers. [N 95, 221; monogr.] II-5
luchtkokerverbinding smeerband: šmiǝrbant (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Metalen band, vetband of in voorkomende gevallen een gummi ring waarmee luchtkokers luchtdicht met elkaar kunnen worden verbonden. [N 95, 226; monogr.] II-5
luchtlek loftlek: luflɛk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]) Luchtlekkage, met name in luchtkokers. [N 95, 224] II-5
luchtlekkage loftlek: luflɛk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Algemene benaming voor een luchtlek. [N 95, 825] II-5
luchtpijpen luchtpijpen: lochpiepe (Klimmen), strot: sjtraot (Klimmen) luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)] III-1-1
luchtregelaar regelklep: ręjgǝlklɛp (Klimmen), schuif: šȳf (Klimmen) De klep, schuif of kraan waarmee men de luchttoevoer uit de luchtleiding naar het vuur toe regelt. In L 290 en L 291 was een luchtregelaar bij een blaasbalg niet gebruikelijk, bij een ventilator daarentegen wel. Zie voor het woordtype foch ook RhWb (II), kol. 696, s.v. Foche: "Schieber im Ofenrohr, der den Luftzug hemmt oder fordert, Regulierklappe. [N 33, 18; N 33, 17] II-11