27657 |
medische keuring |
keuring:
kø̜̄reŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 967]
II-5
|
23682 |
meditatie |
meditatie (<fr.):
meditasie (Q111p Klimmen),
meditatie (Q111p Klimmen)
|
Een meditatie, geestelijke overweging. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (Q111p Klimmen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26459 |
meeljagers |
meelmetnemers:
mǭlmetnømǝš (Q111p Klimmen)
|
De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
made:
vrij naar het WLD
maaj (Q111p Klimmen)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛ̄lšø̜p (Q111p Klimmen)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
vrij naar het WLD
ne meelworm (Q111p Klimmen)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31358 |
meenemer |
metnemer:
metnømǝr (Q111p Klimmen)
|
Metalen, oogvormig werktuig, onderdeel van de draaibank, dat op het te draaien voorwerp wordt gespannen en door de pen van de drijfplaat in beweging wordt gezet. Zie ook het lemma "drijfplaat", "klauwplaat" en afb. 91. [N 33, 229]
II-11
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
omzetten:
omzętǝ (Q111p Klimmen),
twee schuppen diep (graven):
twiǝ šø̜pǝ dēp (Q111p Klimmen)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
zich hermelken:
(de koe heeft) zex hɛrmǫlkǝ (Q111p Klimmen)
|
[N 3A, 68]
I-11
|