17839 |
middagdutje doen |
ungeren (ww.):
w.w.
ungere (Q111p Klimmen)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middageten:
middegeate (Q111p Klimmen),
noen, de -:
noon (Q111p Klimmen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21979 |
middellangeafstandsvlucht |
midfondspel:
mid-fonds-sjpieël (Q111p Klimmen)
|
middellange afstandsvlucht (tussen 100 en 300 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
kuuning (Q111p Klimmen)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
middelste schemerblok:
medǝlstǝ šiǝmǝrblok (Q111p Klimmen)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
17668 |
middelvinger |
middelvinger:
middelvinger (Q111p Klimmen)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
middenhand:
medǝhant (Q111p Klimmen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
naafbanden:
nǭf˱bɛŋ (Q111p Klimmen),
navenbanden:
nāvǝbɛŋ (Q111p Klimmen
[(2 stuks)]
),
speekbanden:
(enk)
špęjk˱bant (Q111p Klimmen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
23358 |
middenpad |
middengang:
dr middegank (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
middengank (Q111p Klimmen),
middenpad:
t middepaad (Q111p Klimmen)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenbeuk:
de middebeuk (Q111p Klimmen),
middenschip:
middensjip (Q111p Klimmen),
t middesjip (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|