18974 |
bekennen |
bekennen:
sjöld bekinne (Q111p Klimmen)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19963 |
beker |
pint:
pent (Q111p Klimmen)
|
beker
III-2-1
|
21514 |
bekeuren |
beboeten:
bebŏĕte (Q111p Klimmen),
straffen?:
sjtraove (Q111p Klimmen)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (Q111p Klimmen)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
17646 |
bekkenholte |
onderlijf:
ongerlīēf (Q111p Klimmen)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22677 |
bekkens |
deksels:
deͅksəls (Q111p Klimmen),
deͅksələ (Q111p Klimmen)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
beköstige (Q111p Klimmen),
Opm. ja, betekent: wie zal dat betalen.
wéé bekostigd dat (Q111p Klimmen)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31451 |
bektang, buigtang |
bektang:
bɛktaŋ (Q111p Klimmen)
|
In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.]
II-11
|
21357 |
bekvechten |
enselen:
zich ensjele (Q111p Klimmen),
knibbelen:
zich knebbele (Q111p Klimmen),
muilvechten:
(n moelfechter).
moelfechte (Q111p Klimmen)
|
redetwisten [SGV (1914)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25075 |
belangrijk, van belang |
van belang:
belang (Q111p Klimmen),
van betekenis:
beteikenis (Q111p Klimmen),
van groot belang:
van groeët belang (Q111p Klimmen)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|