18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moewe-sjolk (Q111p Klimmen),
mŏĕwe sjòlk (Q111p Klimmen),
scholk met mouwen:
sjòlk mit mŏĕwe (Q111p Klimmen)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25322 |
mud, maat van 480 kg rogge |
mud:
4 malder rogge
mud (Q111p Klimmen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 480 kg rogge [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24356 |
mug |
knozel:
knoeëzel (Q111p Klimmen)
|
mug
III-4-2
|
20598 |
muik |
hooi:
in het hui; geen apart woord, kinderen bewaarden het fruit in het .........
hui (Q111p Klimmen),
kaf:
in het kaf; geen apart woord, kinderen bewaarden het fruit in het .........
kaaf (Q111p Klimmen),
stro:
in het sjtrêû; geen apart woord, kinderen bewaarden het fruit in het .........
sjtrêû (Q111p Klimmen),
week:
(In de).
weik (Q111p Klimmen)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || meuk [SGV (1914)]
III-2-3
|
26147 |
muilband |
naasband:
nās˱bant (Q111p Klimmen),
pijpenband:
pīpǝbant (Q111p Klimmen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
aarband:
ǭr[band] (Q111p Klimmen),
bovenste band:
bø̄vǝštǝ [band] (Q111p Klimmen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mūlkø̜rf (Q111p Klimmen)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpêr (Q111p Klimmen)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slipper:
sjlippesj (Q111p Klimmen),
slob:
sjloeb (Q111p Klimmen)
|
Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (Q111p Klimmen),
mōēs (Q111p Klimmen),
m‧y(3)̄s (mv.) (Q111p Klimmen)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|