24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (Q111p Klimmen)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
de moes (Q111p Klimmen),
de mōēs (Q111p Klimmen)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
Veldeke
moeze (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)] || muizen vangen
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
mul:
mø̜l (Q111p Klimmen),
mulle grond:
mø̜lǝ gront (Q111p Klimmen)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
klinkende munt:
klinkende munt (Q111p Klimmen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34392 |
muntig schaap |
leeg:
lē̜x (Q111p Klimmen)
|
Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66]
I-12
|
34069 |
muntige koe |
leeg (bijvgl. nmw.):
lēx (Q111p Klimmen),
manse koe:
mau̯s [koe] (Q111p Klimmen)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
mutsj (Q111p Klimmen)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
mutsj (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
mətš (Q111p Klimmen),
pats:
patš (Q111p Klimmen)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|