e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nachtbraken nachtbraken: nachbrake (Klimmen) tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)] III-3-1
nachtdienst (de) nacht: dǝ nax (Klimmen [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), nachtschicht: naxšix (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De dienst van 10 uur ''s avonds tot ''s anderendaags 6 uur in de morgen (Vanwonterghem pag.160, Defoin pag. 211). Volgens de informant van Q 15 kende de nachtdienst een vierkante penning. Het woordtype "televisieschicht" duidt volgens dezelfde invuller op het feit dat, wanneer deze dienst begon, het t.v.-programma was afgelopen. Ze begon twee uur later dan de normale nachtdienst en werd vooral gevuld met roofwerkzaamheden. Zie verder ook de toelichting bij het lemma Controlepenning. [N 95, 118; monogr.; Vwo 539; Vwo 540] II-5
nachtegaal nachtegaal: nachtegaal (Klimmen, ... ) nachtegaal [SGV (1914)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)] III-4-1
nachthemd nachthemd: nachhumme (Klimmen), nachtkleed: nach-kleid (Klimmen), nachtshemd: nachshumme (Klimmen), slaapkleed: sjlaopkleid (Klimmen) nachthemd [N 25 (1964)] III-1-3
nachtjapon bedjak: bèdde-jak (Klimmen), nachtjapon: nach-jepòn (Klimmen), nachtpon: nach-pòn (Klimmen) nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)] III-1-3
nachtkleren nachtgoed: nachgood (Klimmen), slaapkleren: sjlaop-kleijjer (Klimmen) nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
nachtmis nachtmis: de nachmès (Klimmen), nachtmes (Klimmen) De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)] III-3-3
nachtpak hansop: Van Dale: hansop, 2) wijd kledingstuk, gelijkende op de kleding der hansworsten, soort van overall, m.n. als nachtgewaad voor kinderen. vgl. WNT hanssop -hansop. 4) Bij overdracht. Naam voor een kleedingstuk (als nachtgewaad voor kinderen nog in gebruik), gelijkende op het gewaad van den hanssop, en bestaande uit lijf en broek met lange pijpen aan één stuk.  hansop (Klimmen), hansòp (Klimmen) nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)] III-1-3
nachtzwaluw geitenmelker: geitemèlker (Klimmen), geitemélker (Klimmen) nachtzwaluw || nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
nadeel scha: d⁄r sjaa (Klimmen), sja (Klimmen) het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)] III-1-4