e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oneven, niet door twee deelbaar omp: omp (Klimmen, ... ), on (Klimmen), even: paar.  ómp (Klimmen), oneven: onaeve (Klimmen) niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] || oneven [DC 31 (1959)] III-4-4
onfatsoenlijk onfatsoenlijk: ónfatsünlig (Klimmen) in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
ongebluste kalk kluitkalk: klȳtkalǝk (Klimmen), ongebluste kalk: ǫngǝblø̜s˱dǝ kalǝk (Klimmen), ongeleste kalk: ongǝlɛš˱dǝ kalǝk (Klimmen) Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.] II-9
ongedierte, algemeen ongesiefer: vrij naar het WLD  ongesīēfer (Klimmen) gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] III-4-2
ongehoorzame jongen ondeugender: ⁄nen ónduegender (Klimmen) een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)] III-1-4
ongehuwd samenleven bijeen liggen: biejein liegke (Klimmen, ... ), bijeenkruipen: bie een kroepen (Klimmen, ... ), hokken: hokke (Klimmen), samenhokken: same hokke (Klimmen, ... ), samenhuizeren: same hoezere (Klimmen, ... ), samenleven: same laeve (Klimmen, ... ) een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)] III-2-2
ongelovige ongelovige: `ne ongeluivige (Klimmen), de ongeluivige (Klimmen), de ongluivige (Klimmen), enne ongeluivige, de ongeluivige (Klimmen), ongeleuvige (Klimmen) Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)] III-3-3
ongeluk ongeluk: óngelök (Klimmen) Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)] III-1-2
ongelukkige arme hals: ⁄nen ermen haws (Klimmen) iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)] III-1-4
ongeordende hoeveelheid, chaos boel: boel (Klimmen, ... ), bŏel (Klimmen), rommel: rommel (Klimmen), santeboetiek: santepetiek (Klimmen), troep: trŏep (Klimmen), warboel: warboel (Klimmen), zwerm: zjwerrem (Klimmen) boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)] III-4-4