e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onverantwoord kolen delven ruppen/roppen: rupǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Steenkool wegnemen op een plaats waar dit niet mag, of op onoordeelkundige wijze. Vooral het onverantwoordelijke aspect van het "ruppen/roppen" wordt door een aantal zegslieden benadrukt. Zo schrijft een respondent uit Q 113 dat men op de vier Oranje-Nassaumijnen met deze term bedoelde het weghalen van de kool achter de stijlen zonder ondersteuningen te plaatsen, terwijl een invuller uit Q 121 daar nog aan toevoegt dat dit op de Domaniale mijn gebeurde wanneer er te weinig wagens geproduceerd waren. [N 95A, 2; monogr.; N 95, 510] II-5
onvolgroeide vrucht arm wicht: ± WLD  erremwich (Klimmen), krauwel: + WLD  krawwel (Klimmen, ... ) Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7
onvruchtbare geit steenbok: štęi̯bok (Klimmen), štęi̯nbok (Klimmen) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond hengst: heŋs (Klimmen), kajak: kajak (Klimmen), knak: knak (Klimmen), knasterd: knastǝrt (Klimmen), krammes: kramǝs (Klimmen), schavernak: šāvǝrnak (Klimmen), slechte grond: šlɛxtǝ gront (Klimmen), verloren kost: vǝrlǭrǝ kos (Klimmen) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kwee: kwē (Klimmen) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onwaardig onwaardig: onwaerdig (Klimmen, ... ), ónwaerdig (Klimmen) Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)] III-3-3
onweersbui hommelschuil: (hòmmel)sjoel (Klimmen), hommelsjoel (Klimmen), hoommelsjoel (Klimmen), hoommelsjōēl (Klimmen), hooɛ̄mmelsjoel (Klimmen), hooɛ̄mmelsjōēl (Klimmen), hòmmelsjoel (Klimmen, ... ) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx donderweer: donderwaer (Klimmen), hommelweer: hommelwaer (Klimmen) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel niet goed: neet good (Klimmen, ... ) Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) nog niet gewend: nóg neet gewend (Klimmen) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4