28071 |
onverantwoord kolen delven |
ruppen/roppen:
rupǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Steenkool wegnemen op een plaats waar dit niet mag, of op onoordeelkundige wijze. Vooral het onverantwoordelijke aspect van het "ruppen/roppen" wordt door een aantal zegslieden benadrukt. Zo schrijft een respondent uit Q 113 dat men op de vier Oranje-Nassaumijnen met deze term bedoelde het weghalen van de kool achter de stijlen zonder ondersteuningen te plaatsen, terwijl een invuller uit Q 121 daar nog aan toevoegt dat dit op de Domaniale mijn gebeurde wanneer er te weinig wagens geproduceerd waren. [N 95A, 2; monogr.; N 95, 510]
II-5
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
arm wicht:
± WLD
erremwich (Q111p Klimmen),
krauwel:
+ WLD
krawwel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
štęi̯bok (Q111p Klimmen),
štęi̯nbok (Q111p Klimmen)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
hengst:
heŋs (Q111p Klimmen),
kajak:
kajak (Q111p Klimmen),
knak:
knak (Q111p Klimmen),
knasterd:
knastǝrt (Q111p Klimmen),
krammes:
kramǝs (Q111p Klimmen),
schavernak:
šāvǝrnak (Q111p Klimmen),
slechte grond:
šlɛxtǝ gront (Q111p Klimmen),
verloren kost:
vǝrlǭrǝ kos (Q111p Klimmen)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwē (Q111p Klimmen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
23979 |
onwaardig |
onwaardig:
onwaerdig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
ónwaerdig (Q111p Klimmen)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25119 |
onweersbui |
hommelschuil:
(hòmmel)sjoel (Q111p Klimmen),
hommelsjoel (Q111p Klimmen),
hoommelsjoel (Q111p Klimmen),
hoommelsjōēl (Q111p Klimmen),
hooɛ̄mmelsjoel (Q111p Klimmen),
hooɛ̄mmelsjōēl (Q111p Klimmen),
hòmmelsjoel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
donderweer:
donderwaer (Q111p Klimmen),
hommelweer:
hommelwaer (Q111p Klimmen)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
niet goed:
neet good (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
nog niet gewend:
nóg neet gewend (Q111p Klimmen)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|