33293 |
oot, wilde haver |
doofhaver:
dǭfhāvǝr (Q111p Klimmen),
vlughaver:
vlȳghāvǝr (Q111p Klimmen)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaarten:
beevaarte (Q111p Klimmen),
een bedeweg doen:
ne baewaeg dôôn (Q111p Klimmen),
ook gank, b.v. in Sjaatsbergergank (laatste zondag van augustus).
⁄ne baewaig doeë (Q111p Klimmen),
een bedeweg maken:
ne baewaeg maake (Q111p Klimmen),
een gang doen:
ne gank dôôn (Q111p Klimmen),
op bedevaart gaan:
op baevert gaon (Q111p Klimmen),
op bedeweg gaan:
op béwég gaon (Q111p Klimmen)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21975 |
op de jaloersheid spelen |
jaloeziespel:
’t zjaloezie-sjpieël (Q111p Klimmen)
|
Bij gepaarde duiven spelen op de jaloersheid door bij de duivin een andere doffer te plaatsen dan de partner (de beul)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17935 |
op de loop gaan |
bijzen:
bieze (Q111p Klimmen),
snel lopen, hoofdzakelijk gebruikt bij vee
bieze (Q111p Klimmen),
lopen gaan:
loupe gao (Q111p Klimmen),
op de loop gaan:
op de luip goa (Q111p Klimmen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
markten:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
mêrte (Q111p Klimmen),
op de markt staan:
op der maert gaon sjtaon (Q111p Klimmen),
verhandelen:
verhandelle (Q111p Klimmen)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17965 |
op de schouder nemen, dragen |
krommejak dragen:
krommejak draage (Q111p Klimmen)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
in de nek zitten:
bie vaader in ge-nak zitte (Q111p Klimmen),
op de rug zitten:
bie vaader op gen-rögk zitte (Q111p Klimmen),
op gen-rögk zitte (Q111p Klimmen)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op de tenen lopen:
oppen tieëne loupe (Q111p Klimmen),
trippelen:
trippele (Q111p Klimmen)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
fluiten:
fluite (Q111p Klimmen),
op de vingers fluiten:
oͅp də veŋərə fløytə (Q111p Klimmen)
|
Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
hopen:
hø̜i̯pǝ (Q111p Klimmen),
op een hoop schudden:
ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (Q111p Klimmen)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|