e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oot, wilde haver doofhaver: dǭfhāvǝr (Klimmen), vlughaver: vlȳghāvǝr (Klimmen) Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
op bedevaart gaan bedevaarten: beevaarte (Klimmen), een bedeweg doen: ne baewaeg dôôn (Klimmen), ook gank, b.v. in Sjaatsbergergank (laatste zondag van augustus).  ⁄ne baewaig doeë (Klimmen), een bedeweg maken: ne baewaeg maake (Klimmen), een gang doen: ne gank dôôn (Klimmen), op bedevaart gaan: op baevert gaon (Klimmen), op bedeweg gaan: op béwég gaon (Klimmen) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)] III-3-3
op de jaloersheid spelen jaloeziespel: ’t zjaloezie-sjpieël (Klimmen) Bij gepaarde duiven spelen op de jaloersheid door bij de duivin een andere doffer te plaatsen dan de partner (de beul)? [N 93 (1983)] III-3-2
op de loop gaan bijzen: bieze (Klimmen), snel lopen, hoofdzakelijk gebruikt bij vee  bieze (Klimmen), lopen gaan: loupe gao (Klimmen), op de loop gaan: op de luip goa (Klimmen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)] III-1-2
op de markt verkopen markten: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  mêrte (Klimmen), op de markt staan: op der maert gaon sjtaon (Klimmen), verhandelen: verhandelle (Klimmen) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder nemen, dragen krommejak dragen: krommejak draage (Klimmen) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de schouder zitten in de nek zitten: bie vaader in ge-nak zitte (Klimmen), op de rug zitten: bie vaader op gen-rögk zitte (Klimmen), op gen-rögk zitte (Klimmen) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op de tenen lopen: oppen tieëne loupe (Klimmen), trippelen: trippele (Klimmen) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op de vingers fluiten fluiten: fluite (Klimmen), op de vingers fluiten: oͅp də veŋərə fløytə (Klimmen) Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)] III-3-2
op een hoop gooien hopen: hø̜i̯pǝ (Klimmen), op een hoop schudden: ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (Klimmen) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5