18827 |
bezorgd |
ongerust:
òngerös (Q111p Klimmen)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19298 |
bezwaarlijk |
beschwerlich (du.):
bezjwieërlich (Q111p Klimmen)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18009 |
bezwijming |
flauwte:
flawde (Q111p Klimmen)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17996 |
bibberen |
beven:
baeve (Q111p Klimmen),
NB: razele = rillen.
baeve (Q111p Klimmen),
bibberen:
bibbere (Q111p Klimmen),
razelen:
raazele (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
razele (Q111p Klimmen),
rijderen:
rīēre (Q111p Klimmen)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23668 |
biddag |
aanbiddingsdag:
aanbiddingsdaag (Q111p Klimmen),
bededag:
`ne baedaag (Q111p Klimmen),
baedaag (Q111p Klimmen),
behdag (Q111p Klimmen)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23200 |
bidden |
beden:
bae (Q111p Klimmen),
beje (Q111p Klimmen),
bê (Q111p Klimmen),
zich beden:
(zich) bae (Q111p Klimmen)
|
bidden [SGV (1914)] || Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23702 |
bidden uit dankbaarheid |
beden uit dankbaarheid:
bae oet dankbaarheid (Q111p Klimmen),
danken:
danke (Q111p Klimmen)
|
Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
dodenschildje:
ei dodeschiltje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
n doeëdesjildje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
doodsschildje:
doëdsjildje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23370 |
bidstoel |
bedestoel:
baesjtool (Q111p Klimmen)
|
Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23665 |
bidstond |
aanbiddingsuur:
aanbiddingsoer (Q111p Klimmen),
bede-uur:
`n bae-oer (Q111p Klimmen),
behoer (Q111p Klimmen)
|
Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|