e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7823
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bezorgd ongerust: òngerös (Klimmen) ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwaarlijk beschwerlich (du.): bezjwieërlich (Klimmen) zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwijming flauwte: flawde (Klimmen) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] III-1-2
bibberen beven: baeve (Klimmen), NB: razele = rillen.  baeve (Klimmen), bibberen: bibbere (Klimmen), razelen: raazele (Klimmen, ... ), razele (Klimmen), rijderen: rīēre (Klimmen) beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)] III-1-2
biddag aanbiddingsdag: aanbiddingsdaag (Klimmen), bededag: `ne baedaag (Klimmen), baedaag (Klimmen), behdag (Klimmen) Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bidden beden: bae (Klimmen), beje (Klimmen), (Klimmen), zich beden: (zich) bae (Klimmen) bidden [SGV (1914)] || Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bidden uit dankbaarheid beden uit dankbaarheid: bae oet dankbaarheid (Klimmen), danken: danke (Klimmen) Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bidprentje dodenschildje: ei dodeschiltje (Klimmen, ... ), n doeëdesjildje (Klimmen, ... ), doodsschildje: doëdsjildje (Klimmen, ... ) een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)] III-2-2
bidstoel bedestoel: baesjtool (Klimmen) Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)] III-3-3
bidstond aanbiddingsuur: aanbiddingsoer (Klimmen), bede-uur: `n bae-oer (Klimmen), behoer (Klimmen) Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)] III-3-3