e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
putemmer puttob: pøͅtoͅp (Klimmen, ... ) [N 12 (1961)] I-7
putter distelvink: distelvink (Klimmen, ... ), putter: pötter (Klimmen, ... ) putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)] III-4-1
putzwengel wip: wep (Klimmen) [SGV (1914)] I-7
pyjama pyjama {pijama}: piejaamaa (Klimmen), pyama (Klimmen) pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)] III-1-3
quatertemperdag quatertemperdag: kwatertemperdaag (Klimmen), Spreekwoord: `Wae `m gekwattelt haatm dat dae `m ouch tempelt; ich èèt vleisj`.  kwattertemperdaag (Klimmen) De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)] III-3-3
raad raad: road (Klimmen) raad [SGV (1914)] III-1-4
raadsel(tje) raadsel(tje): e raodsel (Klimmen), e räödselke (Klimmen), e rèùdselke (Klimmen), raodsel (Klimmen, ... ), ə rötselkə (Klimmen) raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raam raambouw: rāmbuw (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), venster: fenstǝr (Klimmen  [(+)]  ), venstǝr (Klimmen  [(+)]  ) Ondersteuning, bestaande uit twee stijlen, een kap en een vloerbalk. [N 95, 315; monogr.] || Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-5, II-9
raampje in een poort klein venstertje: klɛi̯n venstǝrkǝ (Klimmen), loerlok: lūrlǭk (Klimmen), uitkijk: ūtkīk (Klimmen) Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b] I-6
raamvleugel vensterslag: venstǝršlāx (Klimmen) Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.] II-9