e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rochet rochet (fr.): rósjèt (Klimmen) Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)] III-3-3
rode aalbes miemelen: miemel (Klimmen), miemele (Klimmen), De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).  mĭĕmel (Klimmen), Veldeke  ’n mìemel (Klimmen), rode miemelen: mv: -e  rooie miemele (Klimmen) [DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)] || rode bessen I-7
rode biet rode kroot: rōi̯ krǭǝt (Klimmen), rūǝi̯ krūǝt (Klimmen), saladekroot: šlātkrūǝt (Klimmen) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode bosbes molber: #NAME?  molbere (Klimmen) De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)] III-4-3
rode bosmier bosamezeik: vrij naar het WLD  bösj-aomezeik (Klimmen), grote rode amezeik: vrij naar het WLD  grôôte rôô aomezeik (Klimmen), rode amezeik: rooi aomezeik (Klimmen) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] || rode bosmier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)] III-4-2
rode koe rode: ruǝ (Klimmen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Klimmen) [N 3A, 125a] I-11
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen blaar: blār (Klimmen) [N 3A, 125b] I-11
rode kool rode kappes: roeëd kappes (Klimmen), rood kappes: rôêd kappes (Klimmen), rood moes: roeëd moos (Klimmen, ... ), rooid moos (Klimmen), rôêd moos (Klimmen) Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
roede roe(de): rŏĕ (Klimmen) een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] III-3-1