e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roede, maat van 14 m2 roede: 1 klein roe = ± 20,70 M2 1 groëte roew = 20 klein roewe 1 mörrege = 5 groëte roewe 1 boender = 4 mörrege 1 zil = 5 groëte roewe  roede (Klimmen) de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)] III-4-4
roeien roeien: roeje (Klimmen), rŏĕje (Klimmen) door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)] III-3-1
roeispaan riem: de reme (Klimmen), roeiriem: rŏĕjreme (Klimmen) het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)] III-3-1
roek kraai: krao (Klimmen, ... ), kròò (Klimmen) roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)] III-4-1
roekoeën brullen: Opm. bijv. "de duiven zijn aan het brulle".  brulle (Klimmen), roekoeken: Opm. bijv. "de duiven zijn aan het roekoeke".  roekoeke (Klimmen) Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)] III-3-2
roep- en lokwoord voor de eend piele, piele: pilǝ, pilǝ (Klimmen), poele: pulǝ (Klimmen) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de kip jiep, jiep, jiep: jip, jip, jip (Klimmen) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de koe moetsje dè kom: mutškǝ dɛ kǫm (Klimmen) Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r] I-11
roep- en lokwoord voor een big kuusje, kuus, kuus: kyškǝ, kys, kys (Klimmen) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf moets: mutš (Klimmen), moetsje dè dè: mutškǝ dę dę (Klimmen), moetsje dè kom: mutškǝ dę kǫm (Klimmen) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11