e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord voor de geit met, met: mɛt, mɛt (Klimmen), nettetje: nętǝkǝ (Klimmen) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit mettetje, mettetje: mętǝkǝ, mętǝkǝ (Klimmen) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roepwoord voor de stier menne: mɛnǝ (Klimmen) [N 3A, 13] I-11
roerstokje roerhout: rø̄rhǫwt (Klimmen), roerhoutje: rø̄rhø̜jtjǝ (Klimmen), rø̄rhø̜ltjǝ (Klimmen), roerstekje: rø̄rštɛkškǝ (Klimmen) Stukje hout voor het doorroeren van de verf. [N 67, 53c; div.] II-9
roest beroest: berost (verrost) (Klimmen), roest: ros (Klimmen, ... ), ròs (Klimmen), verroest: verrost (berost) (Klimmen) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten beroesten: berosse (Klimmen), roesten: rosse (Klimmen) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek roestplek: sjpeikel = vochtvlekken  rosvlek (Klimmen), roestvlek: rosvlék (Klimmen) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Klimmen, ... ) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roezemoezen wiezelen: (inz. fluisteren).  wiezjele (Klimmen) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1
rog rog: WLD  rog (Klimmen) Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] III-2-3