24682 |
sap in planten |
sap:
#NAME?
saap (Q111p Klimmen),
Veldeke
d’r saap (Q111p Klimmen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
+ WLD
saap (Q111p Klimmen),
sááp (Q111p Klimmen),
Veldeke
d’r saap (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
30650 |
satijnkwastje |
satijnkwast:
sǝtīnkwas (Q111p Klimmen),
toepkwastje:
tupkwɛskǝ (Q111p Klimmen)
|
Kleine soort glaceerkwast die bij het nabootsen van mahoniehout wordt gebruikt voor het invegen van de bloem. [N 67, 40]
II-9
|
21028 |
saus |
saus:
sááwz (Q111p Klimmen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
19572 |
sauslepel |
sauslepel:
sawslaepel (Q111p Klimmen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30708 |
sauzen |
lijmen:
līmǝ (Q111p Klimmen),
sauzen:
sǫwzǝ (Q111p Klimmen),
soppen:
sǫpǝ (Q111p Klimmen)
|
Verven met lijmverf. [N 67, 66d]
II-9
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
savoͅjə (Q111p Klimmen),
Veldeke ook kortweg: -
savojjè (Q111p Klimmen),
savooie:
savojje (Q111p Klimmen),
savooje (Q111p Klimmen),
savooiekool:
savojje kuel (Q111p Klimmen),
Veldeke
savójjekoeël (Q111p Klimmen),
savooiemoes:
savooje moos (Q111p Klimmen),
schelk:
+ WLD
sjèlk (Q111p Klimmen),
niet volgroeide savooiekool
sjelk (Q111p Klimmen),
slek:
als jonge plant
sjlek (Q111p Klimmen)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
e sjabbeleer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
ein sjabbeleer (Q111p Klimmen),
sjabbeleer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
sjabbelier (Q111p Klimmen),
zielenlapje:
zieëlelepke (Q111p Klimmen)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
sjabbeleermedaalje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (Q111p Klimmen)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|