e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaft botteren: butǝrǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), bottertijd: butǝrtīt (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), half-schicht: hawf-šix (Klimmen [Maurits]), schafttijd: šaftī̄t (Klimmen) De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679] || Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.] II-5, II-8
schaftboterhammen dobbelen: dubǝlǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), smouweren: šmǫwrǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Laura, Julia]) Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.] II-5
schaften botteren: butǝrǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV, Emma]), pozen: poeëze (Klimmen), resten: reste (Klimmen), schaften: sjafte (Klimmen), šaftǝ (Klimmen) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.] II-5, II-8, III-3-1
schaftlokaal schaftkeet: šafkšt (Klimmen), schaftlokaal: šaflokāl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Houten gebouwtje waar de arbeiders bij de kleiput naderhand de schafttijd konden doorbrengen. [N 98, 11; monogr.] || Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6] II-5, II-8
schafttijd ungeren: øͅŋərə (Klimmen) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: schan (Klimmen), sjan (Klimmen, ... ), sjand (Klimmen) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenvet kaarsreut: Syst. WBD  kéérsrèùt (Klimmen), schapenvet: Syst. WBD  sjaopevet (Klimmen) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
scharnierbeitel fitsijzer: fitš˱īzǝr (Klimmen) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
scharrelen dabben: dabǝ (Klimmen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen het uitbrullen van het lachen: ⁄t ōēt brölle van ⁄t lache (Klimmen), schateren: sjatere (Klimmen) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4