e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht dak slecht dak: šlɛx dāk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.] II-5
slecht dragend ijs slecht ijs: sjléch ies (Klimmen) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
slecht gesneden hengst klophengst: klǫpheŋs (Klimmen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht lopende wagen slechte wagen: slechte wagen (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]) [N 95, 675] II-5
slecht mens, slechte kerel schoft: ⁄ne sjoef (Klimmen) iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
slecht paard krak: krak (Klimmen), schinder: šendǝr (Klimmen) Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j] I-9
slecht schilderen kladderen: kladǝrǝ (Klimmen), klodderen: klǫdǝrǝ (Klimmen), knoddelen: knǫdǝlǝ (Klimmen), knoeien: knoǝjǝ (Klimmen), smeren: šmīǝrǝ (Klimmen) Zie ook het lemma 'Kladschilder'. [N 67, 65] II-9
slecht van bouw houten: hu̯tǝ (Klimmen) De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a] I-9
slecht weer, hondenweer beestig weer: bîêstig-waer (Klimmen), hondsweer: hondswae:r (Klimmen), hónds-waer (Klimmen), onnut weer: ónnöt-waer (Klimmen), schouw (weer): sjoew waer (Klimmen, ... ), sjōēw-waer (Klimmen), schrouw (weer): sjraw-waer (Klimmen), slecht (weer): sjlech waer (Klimmen, ... ), sjléch waer (Klimmen), vies (weer): vies waer (Klimmen), zeiketig weer: zeiketig waer (Klimmen), zuur weer: zōēr waer (Klimmen) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechtgehumeurd (zijn) slechte zin hebben: sjlechte zin höbbe (Klimmen) slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] III-1-4