e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeedtang nageltang: nāgǝltaŋ (Klimmen  [(de vorm van deze tang is identiek met die van de hoefijzertang alleen zwaarder en langer en kan voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt)]  ), plattang: plattaŋ (Klimmen  [(tang met één platte en één u-vormige bek die wordt gebruikt bij de bewerking van vierkant ijzer -- het materiaal kan bij deze tang niet zijwaarts uitwijken -- vergelijk afbeelding 39s)]  ), rondtang: rontaŋ (Klimmen  [(wordt gebruikt om rond ijzer vast te houden bij de bewerking)]  ), smeedtang: šmejtaŋ (Klimmen), vierkanttang: vērkanttaŋ (Klimmen) In het algemeen de tang waarmee tijdens het smeden stukken metaal worden vastgehouden en verplaatst. Om een werkstuk in de bekken van de tang vast te klemmen worden de benen van de smeedtang met behulp van een ring of haak gesloten gehouden. Zie ook het lemma "tangring, tanghaak". Smeedtangen zijn doorgaans van gesmeed ijzer vervaardigd en worden vaak door de smid zelf gemaakt. Zij kunnen dan ook veel verschillende vormen en afmetingen hebben die meestal bepaald worden door de werkstukken die er mee moeten worden vastgehouden. Zie ook afb. 39 en 40. [N 33, 34a-b; N 33, 380; N 66, 24; monogr.] II-11
smeer karrensmeer: karresjmieër (Klimmen), smeer: sjmiër (Klimmen) het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)] III-3-1
smeerder smeerder: šmīǝrdǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Wagensmeerder. [N 95, 153] II-5
smeerolie smeerolig: šmīrǭlex (Klimmen) Olie die wordt gebruikt bij het smeren van de draaiende delen van een machine. [N 33, 307] II-11
smeerpoes nutterd: nötterd (Klimmen), onnut: ⁄nen ónnöt (Klimmen) iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)] III-1-4
smeken smeken: sjmeike (Klimmen), sjmêke (Klimmen, ... ) nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
smele smele: šmēlǝ (Klimmen) Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen. I-5
smeren smeren: sjmeiere (Klimmen) smeren [SGV (1914)] III-2-3
smetlijn smetkoord: šmętkǭrt (Klimmen), šmɛtkǫart (Klimmen), smettouw: šmɛttǫw (Klimmen) Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.] || Met een kleurstof ingestreken stuk touw dat gebruikt wordt om een rechte lijn af te tekenen op bijvoorbeeld een te zagen stuk hout. Het strakgespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens weer losgelaten. Op deze wijze verkrijgt men een rechte lijn op het hout. De smetlijn wordt zowel door de timmerman als door de houtzager gebruikt. Zie ook het lemma ɛsmetlijnɛ in Wld II.9, pag. 161/215.' [N 50, 20a; monogr.] II-12, II-9
smetten afsmetten: āfšmętǝ (Klimmen), smetten: šmętǝ (Klimmen) Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a] II-9