e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snaar riem: rēm (Klimmen) Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3] II-7
snauwen snauwen: sjnawwe (Klimmen) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen grommen: gromme (Klimmen), knoteren: knoeëtere (Klimmen), snauwen: sjnawwe (Klimmen) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
snavel bek: bek (Klimmen, ... ), snavel: sjnavel (Klimmen, ... ) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
sneb sneb: šnɛp (Klimmen) Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137] I-11
snede van het blad van de zeis haar: hār (Klimmen), snit: šnit (Klimmen), waat: wāt (Klimmen) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
snee brood snede: sjni-j (Klimmen), snede brood: snij broeëd (Klimmen) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneep koemel: WLD; WNT sub sneep  kommel (Klimmen) Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)] III-4-2
sneeuwbal ijshel: sneeuwbal van natte sneeuw  ieshelle (Klimmen), sneeuwbol: sjniebol (Klimmen) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] III-3-2
sneeuwbui sneeuwbui: ⁄n sjnieëbŭŭj (Klimmen) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4