17841 |
snurken |
ronken:
rónke (Q111p Klimmen),
snurken:
sjnorke (Q111p Klimmen),
sjnòrke (Q111p Klimmen),
zagen:
zaege (Q111p Klimmen)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24116 |
sobriëtas |
blauwe knoop:
R. R. ver. van der blawwe knoup (Q111p Klimmen),
pop.
de blawwe knoup (Q111p Klimmen),
blauwknoop:
blauwkneup (Q111p Klimmen)
|
De R.K. vereniging ter bestrijding van het drankmisbruik (Mariavereniging, Sobriëtas). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20664 |
soep |
sop:
sop (Q111p Klimmen),
Syst. WBD
sòp (Q111p Klimmen)
|
soep [SGV (1914)] || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
noedelensoep:
Syst. WBD
nŏĕddellesòp (Q111p Klimmen),
trijpsoep:
Syst. WBD
tripsòp (Q111p Klimmen)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19518 |
soepketeltje |
marmiet:
marmiet (Q111p Klimmen)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20882 |
soepkip |
soephen:
sop-hin (Q111p Klimmen),
sòp-hin (Q111p Klimmen)
|
kip in water gekookt [N 37 (1971)]
III-2-3
|
19521 |
soepterrine |
soepkomp:
sopkòmp (Q111p Klimmen),
soepterrine:
sopterrīēn (Q111p Klimmen)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevleisj (Q111p Klimmen),
sòppevleisj (Q111p Klimmen)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31931 |
soevereinboor |
verzinkboor:
vǝrzeŋk˱bǭr (Q111p Klimmen)
|
Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.]
II-12
|
31406 |
soevereinboor, verzinkboor |
braamboor:
brǭmbō̜r (Q111p Klimmen),
verzinkboor:
vǝrzeŋk˱bō̜r (Q111p Klimmen)
|
Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|