e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijfkop stijfkop: ⁄ne sjtiefkop (Klimmen) iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] III-1-4
stijfsel stijfsel: stiefsel (Klimmen, ... ) Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)] III-2-1
stijfselpap stijfsel: sjtiefsel (Klimmen), stiefsel (Klimmen) Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)] III-2-1
stijl, stempel ijzeren stijl: īzǝrǝ [stijl] (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stempel: štɛmpǝl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Zwartberg, Waterschei]), stijl: štīl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781] II-5
stijlen schuin bevestigen (de stijlen) op sprong zetten: op šprøŋk zętǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Wilhelmina]) Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.] II-5
stijlentrekker stijlentrekker: stīlǝtrękǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), sylvester: sylvester (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13] II-5
stijve mortel beredrek: bē̜rǝdrɛk (Klimmen), te droog: tǝ dryǝx (Klimmen) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stikken stikken: sjtikke (Klimmen) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stiklucht stikloft: štekluf (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.] II-5
stille regen smiezel: sjmīēzel (Klimmen), zouwel: zawwel (Klimmen) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4