e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tanden van een riek tanden: tɛŋ (Klimmen) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandenborstel tandborstel: tandbōsjtel (Klimmen), tandenborstel: tandebuësjtel (Klimmen) Tandenborstel [DC 64 (1989)] III-1-3
tandenstoker tandenstoker: tandestoker (Klimmen) een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)] III-1-3
tandheugel van de stijlentrekker tandheugel: tanthyǝgǝl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]) De tandheugel van een stijlentrekker. [N 95, 592] II-5
tandpasta tandpasta: tandpasta (Klimmen, ... ) Tandpasta [DC 64 (1989)] III-1-3
tandpijn tandpijn: tandpien (Klimmen) kiespijn [DC 27 (1955)] III-1-2
tandrad, tandwiel tandrad: tantrāt (Klimmen) Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.] II-11
tandvlees tandvlees: t tandvleisj (Klimmen), tandvleisj (Klimmen) Hoe noemt men het tandvlees? [DC 30 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tandwielkast van een hoekbooromslag schakelaar: šākǝlē̜r (Klimmen) De tandwielkast die bij een hoekbooromslag de verbinding vormt tussen de beugel en de boorhouder met boorijzer. [N 33, 159] II-11
tandwielpal pal: pal (Klimmen) Een aan de voorzijde afgeschuind palletje dat door middel van een veer tussen de tanden van het tandwiel wordt gedrukt wanneer dit achteruit draait. [N 33, 243] II-11