24969 |
blijven wachten |
beiden:
bei-je (Q111p Klimmen),
beije (Q111p Klimmen),
blijven:
blieve (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
blīēve (Q111p Klimmen),
stilhouden:
sjtilhawte (Q111p Klimmen),
stoppen:
sjtoppe (Q111p Klimmen),
wachten:
wachte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜štɛŋ (Q111p Klimmen)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
27659 |
blijvend invalide |
blijvend invalide:
blīvǝnt envalit (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
[N 95, 968]
II-5
|
22049 |
blijvende ontkleuring van een oog |
kleur uit de ogen:
de kleur oet de ouge (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
d⁄r bliksem (Q111p Klimmen),
bliksemstraal:
bliksemsjtraol (Q111p Klimmen)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemafleider (Q111p Klimmen),
bliksemafleijer (Q111p Klimmen)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksemt (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
30444 |
blind anker |
blinde muuranker:
bleŋǝ mūraŋkǝr (Q111p Klimmen)
|
Muuranker dat aan de buitenzijde van de muur niet zichtbaar is. [N 31, 39; N 54, 123a]
II-9
|
29006 |
blinde naad |
blinde naad:
bleŋǝ nǭt (Q111p Klimmen),
linkse naad:
leŋsǝ nǭt (Q111p Klimmen)
|
De naad die ontstaat bij het binnenstebuitennaaien. [N 36, 45]
II-10
|
27763 |
blinde schacht, tussenschacht |
blinde schacht:
bleŋǝ šax (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schachtje:
šɛ̄tjǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Zwartberg, Waterschei]),
tussenschacht:
tø̜šǝšax (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Een schacht die niet aan de oppervlakte uitmondt. Een dergelijke schacht wordt aangelegd om steenkoollagen te ontsluiten die tussen de verdiepingen zijn gelegen, en soms voor ventilatie- of vervoersdoeleinden. Zo merkt de respondent uit Q 3 voor de mijnen uit Winterslag en Waterschei op dat de "stortkoker" een blinde schacht is waar kolen en steen door afgevoerd worden en de "luchtschouw" een blinde schacht die uitsluitend wordt gebruikt voor de luchtverversing. Het verschil tussen een opbraak of een neerbraak en een tussenschacht was in de Nederlandse mijnen gelegen in het feit dat in een tussenschacht personenvervoer door middel van liftkooien was toegestaan. [N 95, 78; N 95, 181; monogr.; Vwo 134; Vwo 138; Vwo 206; Vwo 804]
II-5
|