e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tiendschuur tiendschuur: tiǝntšȳr (Klimmen) Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.] I-6
tientje van de rozenkrans tientje: tiendje (Klimmen), tieëntje (Klimmen), tiëntje van der roëzekrans (Klimmen) Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)] III-3-3
tijdelijke aflaat tijdelijke aflaat: enne tiedelikke aaflaot (Klimmen), tiedelikke aafloot (Klimmen) Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)] III-3-3
tijdopnameformulier schichtenzettel: šixtǝntsętǝl (Klimmen [Domaniale]) Het formulier waarop men diensttijden en werkzaamheden invulde. De opgave "Hussmannformulier" (Q 113) verwijst ernaar dat ir. Hussmann met dit systeem op de mijn Oranje-Nassau I begon. Het woordtype "journaal" (Q 117a) werd gebruikt voor een voltallige maandlijst. [N 95, 921; monogr.] II-5
tijdverdrijf tijdpassering: tiedpasseering (Klimmen) tijdkorting [SGV (1914)] III-3-2
tijger tijger: tieger (Klimmen) tijger [SGV (1914)] III-3-2
tilbury tilbury: telbǝri (Klimmen) Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door √©√©n paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr] I-13
timmeren schrijneren: šrīnǝrǝ (Klimmen), timmeren: tømǝrǝ (Klimmen) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmerman schrijnenwerker: šrīnǝwerkǝr (Klimmen), timmerman: tømǝrman (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]  , ... [Emma] ), tømǝrmān (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Maurits]) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] || Vakman die op de mijn het timmervak verricht. [N 95, 148] II-12, II-5
timpaan porring: pǫreŋ (Klimmen) De ruimte tussen de bovendorpel van het kozijn van een raam of deur en de daarboven zich welvende boog. Wanneer boven een raam of deur met rechte bovendorpel een segment-, rond- of ellipsboog is geslagen, wordt het boogschild, d. i. de ruimte, die door de boog ingesloten wordt, niet alleen gevuld, maar veelal ook versierd. Bij vlak werk in metselwerk bestaat de boogvulling gewoonlijk uit enige lagen steen, hetzij zonder enige versiering, hetzij door het aanbrengen van gekleurde stenen enigszins gefigureerd. (Zwiers I, pag. 159). [N 32, 16b; monogr.] II-9