e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trakteren trakteren (<lat.): trakteere (Klimmen) trakteeren [SGV (1914)] III-3-1
tranende ogen leeps: lêpsj (Klimmen), leepse ogen: LV leeps ogen bij leepse ogen (*leepsogen) omwille van adj.status.  lèpsj auge (Klimmen), lope ogen: loupe ouge (Klimmen) leepogig [SGV (1914)] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
transport vervoer: vǝrvø̄r (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vordering: vø̜rdereŋ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Algemene benaming voor alles wat in het ondergronds bedrijf verband houdt met het vervoeren van personeel, materiaal, kolen en stenen. [N 95, 610; N 95, 611; monogr.; Vwo 787; Vwo 827] II-5
transportband, bandtransporteur transportband: transportband (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) Band zonder einde die tussen twee keerrollen en over een aantal draagrollen loopt. De band dient voor het transport van kolen of stenen en in sommige gevallen ook voor het vervoer van personen. Het woordtype "meco" van de respondenten uit L 417 en Q 3 duidt op de naam van de firma die de banden fabriceert (Defoin pag. 92). [N 95, 635; Vwo 89; Vwo 661; Vwo 788] II-5
transporteurmotor transporteurmotor: transpǫrtø̄rmōtǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b] II-5
trant gang: gank (Klimmen) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: eine sjmale trap (Klimmen) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapfundering trapsgewijs verspringende fundatie: traps˲gǝwīs ˲vǝršpreŋǝndǝ fǫndāsi (Klimmen), versnijdsfundering: vǝršnijtsføndēreŋ (Klimmen) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleer trap: trap (Klimmen), trapledder: traplödder (Klimmen), traplø̜dǝr (Klimmen) trapleer [DC 39 (1965)] || Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f] II-9, III-2-1
trappelen trampelen: trampele (Klimmen) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2