e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
van de leg afraken lagen: lǭgǝ (Klimmen), van de leg af: van dǝr lęq āf (Klimmen) [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
van katoen geven zich anstrengen (du.): zich aasjtrenge (Klimmen) alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] III-1-4
van uitlopers ontdoen (scheuten) afdoen: āfdūn (Klimmen) Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5
van veren wisselen muiten: mūtǝ (Klimmen) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangen vangen: vange (Klimmen) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2
vangijzertje, vangklep aan duiventil dril: de drille (Klimmen), ’n dril (Klimmen) Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)] III-3-2
vangtand gaffel: gafǝl (Klimmen  [(diminutief: gɛfǝlkǝ)]  ), vangtand: vaŋtant (Klimmen) Het gaffelvormig uiteinde van het drijfbord dat soms wordt gebruikt om de dekgarden naar beneden te drukken als ze worden vastgebonden. [N F, 25] II-9
vangwerk vangklauwen: vanklǫwǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Inrichting aan de liftkooi die dient om bij kabelbreuk het neerstorten van de kooi te verhinderen. [N 95, 91; monogr.] II-5
varen (alg.) varen: Veldeke  vare (Klimmen) Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)] III-4-3
varken kuus: kyš (Klimmen), varken: vęrǝkǝ (Klimmen), vɛrkǝ (Klimmen), vɛrǝkǝ (Klimmen), vɛ̄rǝkǝ (Klimmen), varkentje: vɛrkskǝ (Klimmen) Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12