23312 |
vespers |
vesper (lat.):
de vesper (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
də vɛspər (Q111p Klimmen),
vespers (<lat.):
vespers (Q111p Klimmen)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool:
kamǝzǭl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
kamizool (<fr.):
kamezoal (Q111p Klimmen),
⁄t kammezaol (Q111p Klimmen),
Fr. camisole
kammezoal (Q111p Klimmen),
vesting:
vesting (Q111p Klimmen),
wal:
wal (Q111p Klimmen)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Vest dat op de Oranje-Nassaumijnen I, III en IV door het toezichthoudend personeel werd gedragen. [N 95, 64 add.]
II-5, III-1-3, III-3-1
|
18533 |
vestzakje |
kamizoolstasje (<fr.):
kammezaols-tesjke (Q111p Klimmen),
kamizooltasje (<fr.):
kammezaoltésjke (Q111p Klimmen),
urentasje:
oeretésjke (Q111p Klimmen)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
maststiertje:
masštērkǝ (Q111p Klimmen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
mastvaars:
(mv)
masvē̜žǝ (Q111p Klimmen)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|
34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vɛtbīǝs (Q111p Klimmen)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
34274 |
vetmesten |
masten:
mastǝ (Q111p Klimmen),
mesten:
męstǝ (Q111p Klimmen),
vet maken:
vɛt mākǝ (Q111p Klimmen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwɛi̯ (Q111p Klimmen)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
op de vetweide laten lopen:
ǫp dǝ vɛtwɛi̯ lǭtǝ lau̯pǝ (Q111p Klimmen)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
33756 |
veulen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|