33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugelen:
vlȳǝgǝlǝ (Q111p Klimmen),
wieken:
wiqǝ (Q111p Klimmen)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
toeren:
brommend vliegen
toerre (Q111p Klimmen),
vliegen:
WLD
vlŭŭg om mich heen (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] || vliegen ve vlieg
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
vliegendeken:
vlēi̯gǝdękǝ (Q111p Klimmen),
vliegennet:
vlēgǝnęt (Q111p Klimmen),
vlēi̯gǝnɛt (Q111p Klimmen)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
Note v.d. invuller: In mijn omgeving heb ik zo\'n ding niet gezien (vroeger); nu wordt het zo genoemd.
hor (Q111p Klimmen),
hortje:
häörke (Q111p Klimmen),
häörtje (Q111p Klimmen),
vliegengaas:
vliegegaas (Q111p Klimmen),
Note v.d. invuller: Dit is het metaaldraad.
vleegengaas (Q111p Klimmen),
vliegenhor:
vlégehor (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)] || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
waaier:
weijer (Q111p Klimmen),
wĕjjer (Q111p Klimmen)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmesjien (Q111p Klimmen),
vleegmesjīēn (Q111p Klimmen)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegveld (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
huelentère (Q111p Klimmen),
Veldeke vlier (D. Holunder)
huelentaere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vlierstruik:
-
vlierstroek (Q111p Klimmen)
|
vlier [N 92 (1982)] || vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierboom (sambucus nigra)
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierbes:
-
vlierbes (Q111p Klimmen)
|
vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
hanenzolder:
haanezölder (Q111p Klimmen),
overste zolder:
äövesjte zölder (Q111p Klimmen)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|